Gebouw in Sint Michielsgestel
Omschrijving van gebouw
Inleiding
Voormalig DOOFSTOMMENINSTITUUT, tegenwoordig instituut voor doven, gebouwd tussen 1908 en 1910 naar ontwerp van de architect J.H.H. van Groenendael in een vormentaal waarin zowel elementen van de late neogotiek, de neo-Hollandse renaissance, het eclecticisme en de art nouveau verwerkt zijn.
Toen in de loop van 1908 duidelijk werd dat het instituut moest omzien naar een nieuwe locatie omdat uitbreidingen op het oude terrein van Nieuw Herlaer, onder meer vanwege de drassige bouwgrond, niet meer mogelijk waren, werd met enige moeite het vrijkomende terrein aan de Theerestraat aangekocht. Als architect voor het nieuwe instituut werd J.H.H. van Groenendael benaderd. Deze had inmiddels al een behoorlijke reputatie op het gebied van vooral religieuze architectuur opgebouwd en had een tiental jaren hiervoor al voor de congregatie der zusters "Dochters van Maria en Jozef" (die al sinds de vestiging te Nieuw Herlaer het meisjesonderwijs van het instituut verzorgden) het moederhuis Mariënburg te 's-Hertogenbosch gebouwd. Hierbij had hij er blijk van gegeven in korte tijd en tot volledige tevredenheid van de opdrachtgever een groot bouwproject te kunnen afronden. De aanbesteding geschiedde op 3 oktober 1908. De opdracht werd gegund aan de laagste inschrijver; de Oosterhoutse aannemer H.H. Martens voor de som van f. 305.800,-. In dit bedrag was nog niet inbegrepen f.60.000,- voor de gewapend betonwerken van de plafonds en overdekkingen volgens het systeem Herbert-Conradt. Verder werd er nog circa f.100.000,- uitgetrokken voor onder meer de terrazzo vloeren in de gangen, de acetyleen-verlichting, de stoomverwarmingsinstallatie, de betegelingen, de liften, de inrichting van de wasserij en hostiebakkerij en het honorarium van de architect. Eind 1910 wordt het nieuwe instituut betrokken en ingezegend. De meest opvallende elementen van het hoofdgebouw zijn de kapellen voor jongens en meisjes aan de uiteinden van elke dwarsvleugel. Aan de westelijke zijde van de beide kapellen worden in 1930 en 1935 ruime zijkapellen met zicht op het altaar aangebracht. De kapellen zijn onder meer geornamenteerd met gebrandschilderd glas-in-lood van de firma F. Nicolas en zonen uit Roermond en heiligenbeelden van de firma Van Bokhoven-Jonkers te 's-Hertogenbosch. De meisjeskapel is nog in functie; de jongenskapel fungeert sinds de laatste verbouwing als archeologisch museum.
Het enorme gebouw blijkt al in de jaren twintig en dertig niet berekend op het nog steeds toenemend aantal leerlingen. Aan de achterzijde heeft er een erkervormige uitbreiding van de meisjeseetzaal plaats. Aan de noordzijde wordt omstreeks 1960 de buiten de van rijkswege geldende bescherming vallende afdeling Martha voor huisvesting van dove volwassenen gebouwd.
Tussen 1988 en 1991 werd wegens leegstand een groot deel van de bebouwing aan de Dommelzijde gesloopt hierdoor gingen de kapellen, die oorspronkelijk in het midden van de dwarsvleugels gesitueerd waren, nu de uiteinden hiervan vormen. Door deze ingreep verkreeg het hoofdgebouw de huidige U-vorm met binnenplaats. Aan beide zijden werd vervolgens, naar plannen van de architect H.J. Henket, de sloopnaad gedicht met moderne materialen maar in vormen die aansluiting zoeken bij de neogotische vormentaal van de kapellen. Het hoofdgebouw heeft tegenwoordig voornamelijk een kantoor en onderwijsfunctie.
Oorspronkelijk was het terrein geheel omgracht. Bij de realisatie van nieuwe uitbreidingen is het grootste gedeelte hiervan verdwenen. De gracht aan de voorzijde is nog wel intact.
Van de centraal gelegen brug werden omstreeks 1950 de penanten verwijderd en vervangen door de huidige gemetselde wangen.
Omschrijving
Het hoofdgebouw van het instituut (onderdeel I) is een zeer groot tweelaags U-vormig complex dat deels voorzien is van een souterrain. Het heeft een kapverdieping en met hoek- en middenpaviljoens onder verschillende typen, met leien gedekte daken. De gevels zijn opgetrokken in schoon metselwerk en geknipt en gesneden gevoegd. Het gebouw bestaat uit twee, spiegelbeeldig van elkaar opgetrokken, helften. Het zuidelijke gedeelte was voor de jongens; het noordelijke voor de meisjes. In het entreegedeelte waren beide helften tot circa 1990 streng van elkaar gescheiden.
Het souterrain wordt in de voorgevel geaccentueerd door gebosseerde hardstenen blokken met een gladde druiplijst aan de bovenzijde. De vensters van het souterrain zijn getralied.
Het centraal gelegen risalerende entreegedeelte met uitspringende topgevel en steil opgaande kap met tentdak, telt drie bouwlagen met kapverdieping en is rijk geornamenteerd met onder meer drie engelenbeelden. Het is voorzien van een hoog opgaand schilddak met leien in maasdekking dat wordt bekroond door een gehelmd klokkentorentje. Aan elke zijkant bevindt zich een hoge gemetselde schoorsteen met siermetselwerk in de kroon. De ingangspartij is monumentaal vorm gegeven met, in Beiers graniet, een hoge trap van tien treden, hardstenen leuningen en schilddragende kalkstenen leeuwen van H. Jonkers uit 1937 op de hoekpenanten. De twee engelenbeelden boven de ingang werden aangeboden door oud-leerlingen. Het verguld koperen beeld van de aartsengel Michaël op de topgevel was een geschenk van de toenmalige oud-directeur mgr. Terwindt.
De rondboogingang is met natuursteen omlijst en heeft een door halfzuilen gedragen licht gebogen stenen luifel met op elke hoek een levensgroot stenen engelenbeeld onder een neogotisch baldakijn. Opvallend is het kleurige tegelmozaïek in de boog met sterrenhemel en alfa en omega. De feitelijke ingang ligt in een portaal dat met een in gele verblendsteen opgetrokken graatgewelf is overwelfd. In dit portaal zijn twee gedenkplaquettes uit 1909 en 1927 aangebracht. Dubbele vleugelpaneeldeur met gebrandschilderd glas-in-lood aan de zijkanten en bovenzijde.
Het entreegedeelte wordt geflankeerd door twee aanbouwen die overgaan in de zijvleugels met aparte ingangen. De zijvleugels hebben twee bouwlagen met een souterrain en kapverdieping en zijn gedekt door een plat dak met schilden met leien in maasdekking.
De voorgevel is verder rijkelijk geornamenteerd door onder meer tableaus van siermetselwerk, banden van verblendsteen, rondboogfriezen en met natuursteen bekroonde pinakels in de topgevel. Verder zijn er jaartalschilden en een naamschild geflankeerd door twee polychrome tegeltableaus met (bisdom-)wapens. De goot wordt gedragen door stenen klosjes. De vensters in het entreegedeelte en van de hoekpaviljoens zijn op regelmatige afstanden van elkaar geplaatst en alle met een segmentboog overtoogd. De kozijnen en ramen van vrijwel alle vensters zijn rond 1960 vervangen door de huidige, meest stalen ramen.
De langgerekte vleugels en zijvleugels van het hoofdgebouw zijn grotendeels identiek gedetailleerd als het entreegedeelte. De gevels zijn door middel van gemetselde lisenen ingedeeld in traveeën van steeds twee vensters breed. De langsvleugels hebben een plat dak met schilden met leien in maasdekking. De dwarsvleugels een zadeldak met leien in maasdekking. De dakschilden worden per travee doorbroken door een kleine, met leien gedekte dakkapel. Verder heeft elke vleugel een centraal geplaatste trapgevel.
Aan elk van de zijvleugels is een achthoekige traptoren gebouwd. Die aan de jongenskant is wat hoger en heeft een ui-vormige leien bekroning. Aan de achterzijde is het gebouw aanmerkelijk soberder van detaillering. Het souterraingedeelte ontbreekt hier en verder zijn ook in de gevelafwerking details als rondboogfriezen weggelaten. Opvallend zijn de grote glaspartijen van de trappen in zowel het centrale als de flankerende gedeeltes. De gebrandschilderde ramen aan de zuidzijde zijn van de hand van F. Nicolas en zonen te Roermond.
De strenge symmetrie is ook bij de interne verdeling aangehouden. Steeds wordt er gebruik gemaakt van een centrale gang met terrazzo vloer en aan weerszijden relatief kleine, rechthoekige, kamers. In de vertrekken op de begane grond waren voornamelijk klaslokalen en eetzalen gevestigd. Op de verdieping van de dwarsvleugels bevonden zich de grote slaapzalen met ijzeren kapconstructie en trekstangen over de gehele breedte van de vleugel. Het centrale entreegedeelte heeft een even ingenieuze als imposante kapconstructie van Amerikaans grenen. Het souterrain diende oorspronkelijk als hostiebakkerij en keuken. De verdieping van het entreegedeelte herbergde de woonvertrekken van de bestuursleden en de staf. De langsvleugels huisvestten op de verdieping voornamelijk ziekenvertrekken en logeerkamers.
Gangen en veel van de vertrekken zijn geornamenteerd met geglazuurde tegels. In de woonvertrekken was op de muren een decoratieve schildering aangebracht die in de vormgeving invloeden van de art nouveau vertoonde. Deze schilderingen zijn in de loop der jaren verwijderd of overgeschilderd. Bijzonder is de bestuurszaal die zich centraal aan de achtergevel van het entreegedeelte bevindt. De oorspronkelijke ornamentiek met onder meer een parketvloer, een houten lambrisering en een natuurstenen schouw met mascarons is hier nog geheel behouden.
De zich aan elk van de uiteinden van de dwarsvleugels bevindende kapellen voor jongens en meisjes zijn dwarsgeplaatst. De ingangen zijn gericht naar de binnenplaats; de lage, vijfzijdige kooruitbouwen naar de buitenzijde van het gebouw. Wegens ruimtegebrek werd in 1930 en 1935 aan elke kapel een zijkapel van drie traveeën gebouwd. De wanden van de kapellen zijn opgebouwd uit in kruisverband gemetselde machinale baksteen, verlevendigd met banden van gele verblendsteen en rondboogfriesen onder de goot. Elke kapel heeft een zadeldak met leien in maasdekking en is voorzien van een dakruiter. Elk koorgedeelte heeft een wat lager gelegen leien tentdak. De wanden worden gesteund door zich verjongende steunberen met hardstenen afdekplaten. Elke travee is voorzien van een smal spitsboogvenster met een montant en tracering in profielsteen van gele verblendsteen. De voorgevels zijn geornamenteerd met een stelsel van blindnissen met maaswerk in verblendsteen in de trant van de laat-gotische baksteenkerken. Beide kapellen hebben enkele kleine nevenruimtes die tegenwoordig voor verschillende functies gebruikt worden. Voor elke kapel is, als onderdeel van de dwarsvleugel een soort atrium met kruisribgewelven geplaatst. Hierin zijn in de jaren dertig polychrome figuratieve schilderingen aangebracht door een van de broeders die het onderwijs verzorgden. Zowel intern als extern komen beide kapellen in detaillering grotendeels overeen al is in enkele details (dakruiter en gevelbekleding) de jongenskapel iets rijker uitgevoerd.
Inwendig valt vooral de rijke kleurige ornamentiek op. Hierbij wordt vooral gebruik gemaakt van geglazuurde baksteen en verschillende soorten gele verblendsteen. De opstand van de kapellen is tweedelig met een gestucte lambrisering en lichtbeuk met spitsboogvensters. Elk schip is overwelfd met een netgewelf; elk koor met een stergewelf. De gordelbogen zijn vrij fors en lopen door tot de colonetten. De triomfbogen zijn beschilderd. De zijkapellen zijn overwelfd met een netgewelf. De jongenskapel is evenals de bijbehorende zijkapel omgebouwd tot archeologisch museum. De hiervoor gedane ingrepen beperken zich hoofdzakelijk tot de terrazzo vloer van het schip.
De inventaris van de kapellen bevat nog veel van de oorspronkelijke elementen. In elke kapel zijn boven de lambrisering neo-gotische heiligenbeelden van het atelier M. van Bokhoven-Jonkers te 's-Hertogenbosch en in de koorvensters gebrandschilderde glas-in-lood ramen van de firma F. Nicolas en zonen te Roermond geplaatst. Op vier na zijn de geornamenteerde eikenhouten kerkbanken verwijderd. Interessant zijn verder de stenen altaarretabels met neogotisch beeldhouwwerk en de kruiswegstaties in de meisjeskapel van de hand van de schilder Windhausen uit Roermond. In het koor van de meisjeskapel bevindt zich een groot altaarretabel met beeldhouwwerk dat door M. van Bokhoven is vervaardigd naar ontwerptekeningen van J.H.H. van Groenendael. De oorspronkelijke schilderingen in onder meer portretmedaillons zijn ondergesausd. In de meisjeskapel is één ervan gerestaureerd. De houten paneeldeuren met omlijsting zijn vrijwel alle nog origineel.
Waardering
Het doveninstituut is van algemeen belang. Het doveninstituut heeft cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van de ontwikkeling van de door voornamelijk door religieuzen geleide gezondheidszorg in het zuiden van Nederland rond 1900 en als voorbeeld van de typologische ontwikkeling van de grootschalige gestichten. Het doveninstituut heeft architectuurhistorische waarde vanwege de veelheid en de hoogwaardige kwaliteit van de toegepaste stijlelementen en vanwege de plaats die het pand inneemt in het oeuvre van de architect J.H.H. van Groenendael. Het doveninstituut is gaaf bewaard gebleven. Het doveninstituut is zowel functioneel als typologisch zeer zeldzaam.
Tags: liefdadige instell.,doofstommeninstituut,sociale zorg, liefdadigh.,...
Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed - Licentie CC-0 (1.0)
In de buurt
- gebouw Theerestraat 42, Sint Michielsgestel
- Doofstommeninstituut Theerestraat 42, Sint Michielsgestel
- Woonhuis Torenstraat 4, Sint Michielsgestel
- Toren Petrus Dondersplein 18, Sint Michielsgestel
- N.H. pastorie Petrus Dondersplein 13, Sint Michielsgestel
-
format_list_bulleted
Alle monumenten in
Sint Michielsgestel (Noord Brabant)